Julius Caesar
Het
huidige Nederland kwam voor het eerst met de
Romeinen in
aanraking tijdens de veldtochten van Julius Caesar, in de jaren rond 50
voor
Chr. Caesar is waarschijnlijk nooit veel verder gekomen dan het
Nederlandse
rivierengebied. De natte veen- en kleigebieden in het huidige Nederland
waren
moeilijk begaanbaar voor een grote troepenmacht. Bovendien had hij
problemen
met de bewoners van het huidige Noord-Frankrijk, België en Nederland.
De
Eburonen zijn een goed voorbeeld. Zij verwoesten rond 53 voor Chr. één
van de
Romeinse legerkampen. Caesar nam wraak door de Eburonen zo goed als uit
te
roeien. Grote gebieden moeten praktisch leeg zijn achtergebleven door
dergelijke wraakoefeningen. Caesar liet geen bezettingstroepen achter
toen hij
weer naar het zuiden trok.
Keizer Augustus, de opvolger van Caesar,
probeerde
het echter opnieuw. Hij stuurde diverse veldheren op campagne om de
noordelijke
gebieden definitief te veroveren. Waarschijnlijk werd het eerste
Romeinse
legerkamp in ons land tijdens deze veldtochten gebouwd: een extra groot
legioenskamp bij Nijmegen, gebouwd ergens in de jaren tussen 19 en 15
of 12
voor Chr.
Romeinse controle?
Uiteindelijk
lukte het de veldheer Drusus om,
veertig jaar
na de veldtochten van Caesar, de landen ten zuiden van de Rijn onder
controle
te brengen. Legerkampen langs de Rijn dienden als uitvalsbasis voor de
veldtochten naar de gebieden in het Noorden. In eerste instantie liep
alles
betrekkelijk voorspoedig. Vrijwel alle bewoners van het huidige
Nederland
schaarden zich min of meer welwillend onder het Romeinse gezag. De
veroverde
gebieden kwamen onder een militair bestuur te staan, dat zetelde in
Vetera, een
legerplaats bij Xanten (D). In 9 na Chr. werden echter in de beroemde
‘Varusslag’, in de buurt van het huidige Osnabrück (D), drie volledige
legioenen verslagen door de Germaanse stammen. De gebieden ten noorden
van de
Rijn werden vervolgens redelijk met rust gelaten. De Romeinen bemoeiden
zich
alleen nog maar met de enkele stammen die wel overwonnen waren en die
belasting
betaalden. Het bestuur van het nieuw veroverde gebied zetelde in
Keulen, de
latere hoofdstad van de nieuwe provincie. In 28 na Chr. kwamen de
Friezen, die
aan de kust woonden, in opstand tegen deze belastingen. Deze opstand
werd
neergeslagen, maar de Romeinen leden ernstige verliezen. Vanaf dat
moment werd
de Rijn steeds duidelijker een grens tussen het Romeinse gebied en het
‘barbaricum’, zoals de Romeinen het onveroverde gebied noemden. De
forten die
al langs de Rijn lagen werden op deze manier feitelijk grensforten. Er
werden
rond 40 na Chr. meer forten bijgebouwd langs de Rijn. Waarschijnlijk
diende een
aantal van deze nieuwe forten niet alleen voor het verdedigen van de
rivier en
het achterland, maar ook als steunpunt voor de troepen die Engeland
moesten
veroveren. In 47 na Chr. besloot keizer Claudius het leger terug te
trekken uit
de gebieden ten noorden van de Rijn. De Rijn werd de definitieve grens
van het
Romeinse rijk. Claudius moest daarbij zijn veldheer Corbulo terugroepen
naar
het zuiden. Het Romeinse rijk verloor daarmee in ieder geval het gebied
van de
Friezen, dat Corbulo net onder controle had gekregen. In 69/70 na Chr.
werd de
rust nog een keer ruw verstoord door de Bataafse opstand, maar daarna
bleef het
lange tijd rustig.
Een nieuwe provincie
Tot
bijna aan het einde van de eerste eeuw na Chr.
bleven
onze streken officieel onder militair toezicht. Pas ergens tussen 82 en
90 na
Chr. werd de streek ten westen en ten zuiden van de Rijn een Romeinse
provincie: Germania Inferior (“Neder-Germanië”). De nieuwe provincie
had een
langgerekte vorm en strekte zich uit vanaf de kleine rivier de
Vinxtbach (ten
zuiden van Bonn) tot de Noordzee. De zuidgrens van de provincie, aan de
zijde
van het huidige België, is niet precies bekend. Het enige houvast is de
wetenschap dat de Menapiërs, die waarschijnlijk in het Noord-Belgische
en
Zeeuwse kustgebied moeten hebben gewoond, niet in Germania Inferior
woonden,
maar in de provincie Gallia Belgica. De zuidgrens van de provincie liep
waarschijnlijk ergens door het huidige Noord-Brabant of het noorden van
België.
De Romeinse provincie Germania Inferior lag dus in het huidige
Duitsland,
Nederland en waarschijnlijk in een deel van België.
Aanvallen op het rijk
Tot en met het einde van de tweede eeuw was het
rustig in de
provincie en de economie en de cultuur bloeiden. Vanaf ongeveer 175 na
Chr.
trokken echter met steeds grotere regelmaat Germaanse groepen van de
noordkant
van de Rijn het welvarende Romeinse rijk binnen. Hierbij werd een
aantal
legerplaatsen verwoest en nederzettingen geplunderd. De aangevallen
legerplaatsen werden weer opgebouwd en de rust leek redelijk hersteld.
Romeinse burgers
In 212 na Chr. schonk keizer Caracalla alle vrije
inwoners
van het Romeinse rijk het Romeins staatsburgerschap. Dit was een recht
dat tot
op dat moment niet voor iedereen weggelegd was. Nu iedereen het
Romeinse
burgerrecht had, was de ‘romanisatie’ van de noordelijke provincies in
theorie
voltooid. Het betekende uiteraard niet dat ook iedereen volledig op de
Romeinse
manier leefde.
De zogenaamde Pax Romana, de “Romeinse vrede”, zou
niet lang
meer duren. De provincie viel steeds vaker ten prooi aan plunderende
Germanen.
Daarnaast doken er ook andere problemen op in Germania Inferior en in
Rome
zelf. Rond 275 was de grens langs de Rijn in feite al gevallen. Het
achterland
van de provincie werd bedreigd, maar men probeerde zo goed als het ging
de boel
draaiende te houden. In het begin van de vijfde eeuw na Chr. kon de
orde niet
meer hersteld worden en kwam het Romeinse gezag langs de Rijn
definitief ten
einde.
Bloedige contacten
Het is moeilijk met zekerheid te zeggen wie er in
het
huidige Nederland woonden op het moment dat de Romeinen hier de eerste
veldtochten hielden. De meeste informatie hierover is te vinden in de
teksten
van de antieke schrijvers Caesar, Strabo, Plinius de Oudere, Tacitus,
Ptolemaios en Cassius Dio. Uit hun verhalen blijkt dat er na de
veldtochten van
Caesar een kleine volksverhuizing op gang kwam. Tijdens deze
veldtochten werd
namelijk een deel van de bevolking uitgemoord en hun woongebieden
bleven leeg
en onbewoond achter. Een voorbeeld hiervan is het gebied van de
Eburonen. De
Eburonen werden in 52 voor Chr. op grote schaal uitgeroeid door Caesar,
nadat
zij een Romeins legerkamp hadden aangevallen. Het vrijwel leeg
achtergebleven
woongebied van de Eburonen lag waarschijnlijk grofweg in het huidige
Brabant en
Limburg en deels in het huidige België. Er kwamen in de laatste vijftig
jaar
voor Christus meerdere groepen over de Rijn getrokken om in de vrijwel
lege
gebieden te gaan wonen. Waarschijnlijk verhuisden zij met toestemming
en zelfs
op initiatief van de Romeinen, omdat dezen het liefste een bevriende
stam in
deze lege gebieden zagen trekken. De nieuwkomers mengden zich met de
restanten
van de lokale bevolking. Zo ontstonden deels nieuwe stammen met nieuwe
namen.
In de latere Romeinse provincie werden er zogenaamde civitates
ingesteld. Dit
waren de eenheden voor het Romeinse bestuur, die globaal gebaseerd
waren op de
oude stamgebieden. Omdat de namen van de civitates bekend zijn, zijn
ook de
namen van de stammen en hun woongebieden bekend.
Wie woonde waar?
Door
de antieke schrijvers kennen we de namen van
drie
stammen en hun woongebied met zekerheid: de Bataven in het
rivierengebied, de
Cananefaten langs de Zuid-Hollandse kust en de Cugerni in het Noorden
van
Limburg en het aangrenzende Duitsland. Verder zijn nog de Texuandri,
Tungri,
Marsaci, Sturii, Frisiavones en Baetasii bij naam bekend. De Texuandri
hebben
waarschijnlijk in het gebied tussen de rivieren de Maas en Demer
gewoond, in
het grensgebied van Nederland en België. De Marsaci, Sturii en
Frisiavones
worden ten zuiden van de Maasmonding, in de huidige provincies Zeeland
en
West-Brabant gesitueerd. De Baetasii waren wellicht een onderstam van
de
Cugerni, die hun hoofdstad in het Duitse Xanten hadden. Zij worden
meestal in
het gebied tussen Maas en Rijn, het grensgebied tussen Limburg en
Duitsland,
gesitueerd. De Tungri woonden rondom hun hoofdstad, de huidige
Belgische stad
Tongeren. Waarschijnlijk waren ze dus de zuiderburen van de Texuandri.
Het is
zelfs mogelijk dat de Texuandri een deelstam zijn van de Tungri. De
Tungri
werden door de Romeinen waarschijnlijk ingedeeld in de provincie Gallia
Belgica
en dus niet samen met de hierboven genoemde stammen in Germania
Inferior. Het
is echter niet helemaal zeker welke stam tot welke provincie werd
gerekend. Het
is vooralsnog niet zeker of er ten noorden van de Rijn eveneens nieuwe
bevolkingsgroepen kwamen wonen. Eigenlijk zijn alleen de Frisii en de
Chauci
bekend, die respectievelijk in het huidige Noord-Holland en langs de
Nederlandse en Duitse Noordkust woonden. Ook de Amsivarii en de Chamavi
hebben
hoogstwaarschijnlijk ergens ten noorden van de Nederlandse Rijn
gewoond, al is
van hen eigenlijk alleen de naam bekend.
De nieuwe mensen, die later Bataven zouden heten,
hoorden
voor hun komst naar onze regio bij de stam van de Chatten in het
noorden van
Duitsland. Zij kwamen al vrij snel na de nederlaag van de Eburonen. Pas
veel
later, rond 8 voor Chr., kwamen kleine groepen Sugambri de Rijn over
getrokken.
Zij waren door Tiberius verslagen en moesten onder dwang verhuizen naar
de
linker Rijnoever. Zij vormden waarschijnlijk de bovengenoemde Cugerni
en
Baetasii.
Beroemde Bataven
De Bataven zijn verreweg de bekendste inwoners van
het
Romeinse Nederland. Het belangrijkste deel van hun woongebied werd het
insula
Batavorum genoemd, het ‘Bataveneiland’. Dit was volgens de schrijver
Tacitus
het gebied tussen de Rijn, de Waal en de zee. Waarschijnlijk woonden ze
echter
ook nog op de zuidelijke oever van de Maas, in de huidige provincie
Noord-Brabant. De Bataven hadden al vanaf het begin een speciale
positie. Zij
waren vrijgesteld van de normale belastingen, maar moesten in ruil
daarvoor
ondermeer troepen leveren. De Bataafse troepen werden in hoge mate
gewaardeerd
om hun moed en krijgskunst. Tot en met de Bataafse opstand vormden
Bataven
bijvoorbeeld een belangrijk onderdeel van de keizerlijke lijfwacht in
Rome. Na
de Bataafse opstand mochten ze een deel van hun voorrechten behouden.
In
diverse legerplaatsen langs de noordelijke grens, maar ook in Rome
zelf, zijn
grafstenen of andere inscripties gevonden met de namen van Bataven en
het legeronderdeel waar ze in dienden. Zo
zijn
een groot aantal Bataafse persoonsnamen bekend.
De destijds in Nederland wonende stammen schikten zich niet zondermeer in het Romeinse gezag. Dat blijkt uit een tweetal opstanden in de eerste eeuw na Chr.: de Friese en de Bataafse opstand.
Friese opstandigheid
De
opstand van de Friezen, in 28 na Chr., is
minder bekend
dan de Bataafse opstand, maar niet minder boeiend. De Romeinse
schrijver
Tacitus vertelt vrij uitgebreid over de opstand in zijn Annales (IV
72-73). De
Romeinse belastinggaarder Olennius besloot meer runderhuiden te vragen
dan de
Friezen tot dan toe hadden opgebracht. Hij wilde bovendien specifiek
huiden van
oerossen, die groter waren dan de gefokte runderen. Zo veel oerossen
konden de
Friezen niet leveren. Tacitus schreef hierover in zijn Annales: “En
eerst
leverden zij de ossen zelf, daarna hun landerijen, tenslotte stonden
zij hun
vrouwen of hun kinderen als slaven af.” Tacitus overdrijft hier
waarschijnlijk,
maar de belasting was wel zo hoog dat de Friezen in opstand kwamen. De
soldaten
die de belasting kwamen innen werden “aan het dwarshout opgeknoopt” en
Olennius
vluchtte naar het Romeinse fort Flevum (bij het moderne Velsen). Uit de
verspreiding van de Romeinse slingerkogels konden archeologen het
verloop van
de strijd om dit fort afleiden. Naarmate de tijd vorderde raakten de
goede
slingerkogels op en werden de Romeinen gedwongen te improviseren. Ze
smolten
daarom ter plekke lood en goten dit in kuiltjes in het zand. De
kuiltjes
maakten ze door een wijsvinger in het zand te drukken. De afdrukken van
de
vingers zijn nog zichtbaar in een aantal terug gevonden slingerkogels.
Er
kwamen legereenheden uit andere delen van Germanië om het fort te
ontzetten. Na
een bittere strijd lukte het om de Friezen te verdrijven. ”Naderhand
vernam men
van de overlopers dat er negenhonderd Romeinen in de nabijheid van een
woud dat
zij het “Baduhennawoud” noemen, zijn afgemaakt…en dat nog een andere
groep van
vierhonderd man, die de hoeve van Cruptorix, die destijds als soldaat
had
gediend, hadden bezet, elkaar hadden neergestoken daar men verraad te
duchten
had” (Tacitus Annales, IV, 73). Over waar het Baduhennawoud en het huis
van
Cruptorix hebben gelegen is nog volop discussie.
De Bataafse opstand
Nederland
was in de eerste helft van de eerste
eeuw het
toneel van militaire campagnes naar het noorden. De Rijn werd gebruikt
als
uitvalsbasis, om vervolgens via de Vecht op het Flevomeer en de
Waddenzee te
kunnen komen. Vervolgens voer men vanuit het noorden de rivieren Eems,
Weser en
Elbe op om zo de Germaanse gebieden in het huidige Duitsland vanuit het
noorden
binnen te dringen. In Nijmegen lagen de veroveringstroepen in een
legioensvesting, groot genoeg om twee legioenen (2 x 6400 man, dus ca.
12000
soldaten) te huisvesten. Er zijn aanwijzingen dat deze legerplaats al
stamt uit
de periode 19-15/12 voor Chr. Dat betekent dat er ook al voor de
beroemde
veldtochten van Drusus legers aanwezig zijn geweest in Nijmegen.
Hierover is
helaas niets meer bewaard gebleven in historische bronnen. Rond het
begin van
de jaartelling verrezen er ook kampen in Velsen, Vechten en Arnhem. De
extra
grote legioensvesting (castra) in Nijmegen was het verzamelpunt van de
troepen.
Het was de enige legioensvesting binnen het huidige Nederland.
De Romeinse rijksgrens, de limes, werd pas in 47
na Chr.
definitief getrokken langs de rivier de Rijn, de huidige Nederrijn,
Kromme Rijn
en Oude Rijn. De forten langs de grens waren zogenaamde castella,
gebouwd om
een cohors (16 x 32 man), een ala (6 x 80 ruiters) of een combinatie
van deze
twee te huisvesten. Ze waren dus vele malen kleiner dan de
legioensvesting in
Nijmegen. De meeste van deze castella zijn pas in de loop van de eerste
eeuw na
Chr. gebouwd. Zij werden voornamelijk langs de Rijn, de huidige
Nederrijn,
Kromme Rijn en Oude Rijn gebouwd, om de controle te handhaven op één
van de
belangrijkste vaarroutes. Toen keizer Claudius in 47 na Chr. besloot om
de
gebieden ten noorden van de Rijn op te geven, werden er extra castella
langs de
Rijn gebouwd. Uiteindelijk stonden er ongeveer 20 castella langs het
Nederlandse deel van de Rijn.
![]() |
![]() |
![]() |
De castella lagen bij voorkeur aan zijrivieren of
oude
rivierarmen van de Rijn en niet aan de hoofdstroom zelf. Dit was
gunstiger voor
de aanleg van havens. Bovendien konden ze zo voorkomen dat invallers
via de
zijriviertjes de Romeinse provincie binnen zouden trekken. De castella
werden
met elkaar verbonden door een weg, die de oever van de Rijn volgde. Op
regelmatige afstanden tussen de castella lagen wachttorens om de grens
te
bewaken. In de nieuwe woonwijk Leidsche Rijn bij Utrecht zijn onlangs
diverse
wachttorens langs de limesweg opgegraven. Hieruit was goed af te lezen
hoe een
dergelijke toren er uit heeft gezien. Langs de kust heeft
waarschijnlijk ook
een aantal forten gelegen. Er is echter maar weinig bekend van deze
forten,
omdat ze verspoeld zijn door de zee.
Op de Rijn heeft een militaire vloot gevaren: de classis
Germanica. Deze vloot had haar belangrijkste basis in Alteburg,
dichtbij de provincie hoofdstad Keulen, maar waarschijnlijk lagen er
bij een
aantal Nederlandse castella kleinere bases. Zij had tot taak de Rijn
bevaarbaar
te houden voor zowel militair- als handelsverkeer. Bovendien bewaakte
zij de
zijrivieren in het ‘vijandelijke’ gebied. In vredestijd was de vloot de
grootste transportonderneming op de Rijn. Zij vervoerde onder andere
grote
hoeveelheden natuursteen vanaf de steengroeven in de Eifel
stroomafwaarts naar
de Nederlandse legerplaatsen. De naam classis Germanica is ook op
dakpannen
terug gevonden. Waarschijnlijk was (een deel van) de vloot net als
andere
legeronderdelen betrokken bij de productie van dakpannen.
In Nederland zijn al veel resten opgegraven van de
voormalige Romeinse rijksgrens. Over de verdediging van de limes is
daarom
redelijk veel bekend. De woonwijk Leidsche Rijn, bij Utrecht, blijkt
een ware
schatkamer te zijn voor de kennis van het natte Romeinse grensgebied.
Resten
van de limes-weg, wachttorens, kadewerken en de sporen van één van de
castella
zijn met de bouw van de wijk allemaal onderzocht. Er zijn onder andere
restanten van oeverbeschoeiingen van de rivier te voorschijn gekomen.
Deze
beschoeiingen moesten ervoor zorgen dat de limes-weg op de oever van de
rivier
niet weg zou spoelen.
In de Romeinse provincies bestonden er drie
verschillende
soorten steden: coloniae, municipia en vici. Het verschil tussen de
steden werd
bepaald door hun juridische status. Zo waren er de door de Romeinen
gestichte
coloniae (enkelvoud: colonia). Deze nieuwe steden waren bedoeld om een
Romeins
thuis te bieden in vreemd gebied. De inwoners van een colonia bezaten
het
Romeinse burgerrecht, wat vele voordelen opleverde. De zogeheten
municipia
(enkelvoud: municipium) hadden een iets lagere status. Deze steden
hadden
stadsrecht gekregen van de keizer en mochten zich daarom "municipium"
noemen. Ook de inwoners van de municipia waren Romeins burger, al
hadden ze
waarschijnlijk iets minder rechten dan de inwoners van de coloniae. Ten
slotte
waren er ook steden zonder bijzondere status. Zij hadden de officiële
toekenning van stads- of marktrecht niet nodig om uit te groeien tot
een
centrale plaats voor hun omgeving. Een dergelijke stad, zonder
bijzondere
rechten of status, werd door de Romeinen meestal een vicus genoemd. De
naam
vicus werd echter ook gebruikt voor nederzettingen die we nu ‘dorp’
zouden
noemen. De benaming vicus was dus heel algemeen en men kon er alles ter
grootte
van een dorp of stad mee bedoelen. We gebruiken dan ook liever de term
‘plattelandscentrum’ als het gaat om steden zonder bijzondere
rechtsstatus. Soms
werden door de keizer marktrechten verleend aan een vicus. De burgers
verkregen
hierdoor niet het Romeinse burggerrecht, maar door de toekenning van
het
marktrecht kon de vicus een sterkere positie veroveren.
In het Nederlandse deel van Germania Inferior lag
geen
colonia. De dichtstbijzijnde colonia was Xanten: Colonia Ulpia Traiana
(CUT).
Deze colonia werd waarschijnlijk gesticht in 98 na Chr. Romeins
Nederland kende
echter wel twee municpia: Nijmegen en Voorburg. De Romeinse stad in
Nijmegen
heette voor het toekennen van het stadsrecht Ulpia Noviomagus
Batavorum;
‘Ulpische Nieuwmarkt van de Bataven’. Na de officiële benoemiong tot
municipium
werd de naam voor Nijmegen ‘Municipium Batavorum’. Voorburg staat
tegenwoordig
het beste bekend onder de naam Forum Hadriani; ‘Markt van Hadrianus’.
Na
toekenning van het stadsrecht door de keizer, werd de officiële naam
van
Voorburg ‘Municipium Aelium Cananefat(i)um’. (afgekort MAC). De
Romeinse steden
Heerlen (Coriovallum) en Maastricht (Traiectum ad Mosam?) hebben deze
stadsrechten nooit gekregen, maar in vergelijking met de dorpjes en
gehuchten
op het platteland waren het wel echte steden.
Nederland had, net als nu, waarschijnlijk een
belangrijke
doorvoerfunctie. Vanaf het huidige Zeeland vertrokken boten van het
leger en
van handelaren naar Engeland. De belangrijkste vaarroutes liepen over
de Rijn,
Maas en Schelde. Ook kleinere rivieren hebben in de Romeinse tijd
waarschijnlijk een functie als transportroute gekend, hoewel ze
wellicht maar
beperkt bevaarbaar waren. In Limburg waren bijvoorbeeld de Roer, de
Geleen en
de Geul (ten dele) geschikt vaarwater. In Noord-Brabant zouden
bijvoorbeeld de
Dommel, Reuzel en Beerze gebruikt kunnen zijn. De Romeinen probeerden
deze
natuurlijke transportroutes zo efficiënt mogelijk te gebruiken, en ze
brachten
daarom enkele verbeteringen aan. In Zuid-Holland vormde de Gracht van
Corbulo
een verbinding tussen de Maas en de Rijn. Zo hoefden de Romeinen deze
afstand
niet over de wilde Noordzee af te leggen. De gracht werd in de eerste
eeuw na
Chr. onder leiding van de Romeinse generaal Corbulo gegraven. Hij
maakte
hiervoor waarschijnlijk gebruik van de loop van het riviertje de
Gantel. Uit
recent onderzoek is gebleken dat deze gracht in de loop van de tweede
eeuw
verlandde, waardoor scheepvaart onmogelijk werd. Een voorganger van
Corbulo,
Drusus, liet zijn soldaten een halve eeuw daarvoor al waterwerken
aanleggen.
Hij bouwde een dam bij de splitsing tussen de Rijn en de Waal. De dam
zorgde
ervoor dat er meer water naar de Rijn en het gelijktijdig aangelegde
‘Kanaal
van Drusus’ stroomde. Het is nog niet zeker waar dit Kanaal van Drusus
exact
lag, maar men denkt dat het de bovenloop van de huidige IJssel is.
Een
kostenberekening leert dat het vervoer van
goederen over water veel goedkoper was dan over het land. Zeker wanneer
het
ging om bulkgoederen als bouwmateriaal of graan. Op de Nederlandse
rivieren was
het waarschijnlijk een komen en gaan van schepen. In Nederland is een
aantal
zeer goed bewaarde Romeinse schepen
gevonden. De meeste schepen zijn vrachtschepen geweest. De
vrachtschepen (platbodems) die in Zwammerdam gevonden zijn, zijn
wereldberoemd
geworden. In Woerden is in de loop der tijd eveneens een aantal schepen
gevonden. Eén van de schepen uit Woerden heeft een scheepslading graan
vervoerd.
Restanten van de lading lagen nog in het ruim. Een ander schip in
Woerden,
gevonden in 2003, is bijzonder omdat het een vrachtschip blijkt te
zijn, dat
naast een zeil, ook een roei-installatie had. Er was plek voor minimaal
12
roeiers. In het ruim lagen stukken natuursteen en baksteen. Dit zouden
resten
van lading of ballast kunnen zijn.
Een
groot deel van het transport ging over het water, maar
dat betekent niet dat de wegen over land onbelangrijk waren. De
landwegen
vormden weliswaar vaak een aanvulling op het waterwegennet, maar in
gebieden
zonder rivieren waren ze de enige manier om van A naar B te komen. Veel
wegen
liepen waarschijnlijk op de plek van eeuwenoude routes door het
landschap. De
Romeinen hebben een aantal van deze routes een definitieve plaats
gegeven, door
de wegen waar nodig te verharden of door bermgreppels aan te leggen.
Dit ging
niet altijd even makkelijk. Zeker in het natte rivierengebied moest men
voor de
wegen over land veel rekening houden met de natuurlijke beperkingen.
Romeinse ingenieurs
De
weg langs de Rijksgrens liep door zowel droge
als natte
gebieden. Over de droge delen kon men volstaan met een grindpakket voor
de
wegverharding, maar op de nattere klei- en veengronden moesten er
maatregelen
getroffen worden om de weg niet te laten wegzakken of wegspoelen. Zo is
in
Valkenburg (Zuid-Holland) een kistconstructie met hout, rietmatten en
grind
aangetroffen als fundering van de weg. In Vleuten - de Meern (bij
Utrecht)
waren de palen langs de kant van de weg nog goed te zien in de
opgraving. Deze
palen zorgden er voor dat de weg niet zou verzakken. Het aanleggen van
een
wegennetwerk vergde een goede centrale organisatie, omdat de
bouwmaterialen
zoals grind en hout moesten worden aangevoerd. Tegelijk met de
werkzaamheden
aan de weg werden waarschijnlijk ook rivierbeschoeiingen aangebracht,
zodat de
weg niet binnen de kortste keren zou verspoelen. Om de wegen te kunnen
aanleggen moest het bouwmateriaal liefst zo dicht mogelijk naar de
bouwlocatie
worden gebracht. In Leidsche Rijn bij Utrecht zijn resten van een ruim
20 meter
lange kade aangetroffen, die waarschijnlijk als losplaats voor schepen
heeft
gediend. De limes-weg liep direct achter deze kade. Zo kon het
bouwmateriaal
meteen voor de weg worden gebruikt.
In opdracht van de
keizer
Bij houten palen in een aantal verschillende
weggedeelten is
jaarringenonderzoek gedaan. Daardoor is nu bekend dat er sprake is van
een
aantal grote bouwcampagnes. De wegen werden toen hersteld en waar nodig
opnieuw
aangelegd. Het lijkt er op dat de opdracht hiervoor telkens werd
gegeven nadat
de keizer een bezoek had gebracht aan dit deel van de limes. In 98 na
Chr.
bracht keizer Traianus een bezoek aan de lage landen, waarna de
wegenbouw
grootscheeps werd aangepakt. In 122 was het zijn opvolger keizer
Hadrianus, die
opdracht gaf tot wegwerkzaamheden.
Bruggenbouw
In
Nederland zijn diverse restanten van bruggen terug
gevonden. De best bekende Romeinse bruggen in Nederland lagen over de
Maas bij
Cuijk en Maastricht. Hier werden bij baggerwerkzaamheden resten van
brugpijlers
aangetroffen. Duikers hebben de archeologische resten vervolgens
uitgebreid
gedocumenteerd. De pijlers van de bruggen waren opgebouwd uit houten
palen en
stukken natuursteen. De houten heipalen stonden in metalen ‘schoenen’.
Veel
palen zijn ondertussen weggerot, maar de metalen schoenen zijn nog wel
bewaard
gebleven. Zo is precies te bepalen waar de brug over de rivier lag. In
Zuilichem zijn in 1895 tijdens het uitgraven van kleiputten vele schuin
ingeslagen houten palen aan het licht gekomen. Op deze palen heeft
destijds een
houten brugdek gelegen. De resten zijn zo bijzonder omdat ze van een
volledig
houten brug stammen, zonder stenen pijlers. De precieze datering van
deze
brugresten is niet bekend, maar men denkt dat ze wel in de Romeinse
tijd moeten
worden geplaatst.
Op een aantal plaatsen zijn mijlpalen gevonden,
die langs de
Romeinse wegen stonden. Zij gaven de afstand naar de volgende plaats
aan. In
het Wateringse veld bij Den Haag werden er vier bij elkaar in een
greppel
gevonden. Op deze mijlpalen werd, naast de afstand, ook de naam van de
keizer
genoemd, in wiens opdracht de paal was opgericht. Zo weten we nu
precies hoe
oud de gevonden mijlpalen zijn. De palen bij Den Haag zijn van vier
verschillende
keizers afkomstig en werden tussen 151 en 250 na Chr. geplaatst langs
de weg
naar M.A.C., oftewel Municipium Aelium (of Aurelium?) Cananefatium. Dit
was de
stad bij het huidige Voorburg.
Nederland lag in de Romeinse provincie Germania
Inferior.
Deze provincie strekte zich uit vanaf de Vinxtbach bij Bonn tot aan de
Noordzeekust. De Rijn was de noordgrens, de 'limes'. De zuidgrens van
de
provincie is niet precies bekend, maar heeft waarschijnlijk ergens door
het
huidige Noord-Brabant of het noorden van België gelopen. De provincie
kreeg pas
rond 83 na Chr. zijn status en naam. Daarvoor was het allemaal militair
gebied;
gecontroleerd en bestuurd door het leger. De inheemse stammen hadden in
het
begin van de Romeinse tijd nog een grote mate van zelfstandigheid, maar
moesten
wel belasting of soldaten afdragen aan het Romeinse rijk. Eenmaal
onderdeel van
de provincie, kwam er een officieel bestuur vanuit het Romeinse rijk.
Margje Vermeulen-Bekkering
Algemeen:
Es, W.A. van, 1981, (3e herziene druk), De Romeinen in
Nederland. Haarlem Bechert, T., 1983, De Romeinen tussen Rijn en Maas.
Dieren.
Dockum, S. van, 1993, Romeins Nederland : archeologie &
geschiedenis van een grensgebied. Utrecht
Transport:
Graafstal, E., 2002, Logistiek, communicatie en
watermanagement. Over de uitrusting van de Romeinse rijksgrens in
Nederland.
Westerheem 1.
Waasdorp, J.A., 2003, III M.P. naar M.A.C.
Romeinse
mijlpalen en wegen. (Haagse Oudheidkundige Publicaties 8). Den Haag.
Woerden-Kerkplein 2002-2003. Woerden, Romeinen,
het fort en
een schip. Gebundelde folders.
Archeologienet
Cultuurwijzer
Limes.nl
Imperium
Romanum (Duits)
Livius.org (Engels)
Caesar’s oorlog tegen de Eburonen:
Livius.org
(Engels)
Bataafse opstand:
Limes.nl
cultuurwijzer
Livius.org
(Engels)
Romeinse schepen:
Navis