>

De opbouw van de Romeinse provinciale structuur

See this text in


Grenzen van de provincie en veranderingen hierin.

Het begin. 12 voor Chr. – ca. 83 na Chr.

Julius Caesar

001paleogeografieNederlandROBAmersfoortHet huidige Nederland kwam voor het eerst met de Romeinen in aanraking tijdens de veldtochten van Julius Caesar, in de jaren rond 50 voor Chr. Caesar is waarschijnlijk nooit veel verder gekomen dan het Nederlandse rivierengebied. De natte veen- en kleigebieden in het huidige Nederland waren moeilijk begaanbaar voor een grote troepenmacht. Bovendien had hij problemen met de bewoners van het huidige Noord-Frankrijk, België en Nederland. De Eburonen zijn een goed voorbeeld. Zij verwoesten rond 53 voor Chr. één van de Romeinse legerkampen. Caesar nam wraak door de Eburonen zo goed als uit te roeien. Grote gebieden moeten praktisch leeg zijn achtergebleven door dergelijke wraakoefeningen. Caesar liet geen bezettingstroepen achter toen hij weer naar het zuiden trok.

Keizer Augustus, de opvolger van Caesar, probeerde het echter opnieuw. Hij stuurde diverse veldheren op campagne om de noordelijke gebieden definitief te veroveren. Waarschijnlijk werd het eerste Romeinse legerkamp in ons land tijdens deze veldtochten gebouwd: een extra groot legioenskamp bij Nijmegen, gebouwd ergens in de jaren tussen 19 en 15 of 12 voor Chr. 

Romeinse controle?

kaart1ROBAmersfoortUiteindelijk lukte het de veldheer Drusus om, veertig jaar na de veldtochten van Caesar, de landen ten zuiden van de Rijn onder controle te brengen. Legerkampen langs de Rijn dienden als uitvalsbasis voor de veldtochten naar de gebieden in het Noorden. In eerste instantie liep alles betrekkelijk voorspoedig. Vrijwel alle bewoners van het huidige Nederland schaarden zich min of meer welwillend onder het Romeinse gezag. De veroverde gebieden kwamen onder een militair bestuur te staan, dat zetelde in Vetera, een legerplaats bij Xanten (D). In 9 na Chr. werden echter in de beroemde ‘Varusslag’, in de buurt van het huidige Osnabrück (D), drie volledige legioenen verslagen door de Germaanse stammen. De gebieden ten noorden van de Rijn werden vervolgens redelijk met rust gelaten. De Romeinen bemoeiden zich alleen nog maar met de enkele stammen die wel overwonnen waren en die belasting betaalden. Het bestuur van het nieuw veroverde gebied zetelde in Keulen, de latere hoofdstad van de nieuwe provincie. In 28 na Chr. kwamen de Friezen, die aan de kust woonden, in opstand tegen deze belastingen. Deze opstand werd neergeslagen, maar de Romeinen leden ernstige verliezen. Vanaf dat moment werd de Rijn steeds duidelijker een grens tussen het Romeinse gebied en het ‘barbaricum’, zoals de Romeinen het onveroverde gebied noemden. De forten die al langs de Rijn lagen werden op deze manier feitelijk grensforten. Er werden rond 40 na Chr. meer forten bijgebouwd langs de Rijn. Waarschijnlijk diende een aantal van deze nieuwe forten niet alleen voor het verdedigen van de rivier en het achterland, maar ook als steunpunt voor de troepen die Engeland moesten veroveren. In 47 na Chr. besloot keizer Claudius het leger terug te trekken uit de gebieden ten noorden van de Rijn. De Rijn werd de definitieve grens van het Romeinse rijk. Claudius moest daarbij zijn veldheer Corbulo terugroepen naar het zuiden. Het Romeinse rijk verloor daarmee in ieder geval het gebied van de Friezen, dat Corbulo net onder controle had gekregen. In 69/70 na Chr. werd de rust nog een keer ruw verstoord door de Bataafse opstand, maar daarna bleef het lange tijd rustig.

Germania Inferior. 83 na Chr. – ca. 212 na Chr. 

Een nieuwe provincie

kaart2ROBAmersfoortTot bijna aan het einde van de eerste eeuw na Chr. bleven onze streken officieel onder militair toezicht. Pas ergens tussen 82 en 90 na Chr. werd de streek ten westen en ten zuiden van de Rijn een Romeinse provincie: Germania Inferior (“Neder-Germanië”). De nieuwe provincie had een langgerekte vorm en strekte zich uit vanaf de kleine rivier de Vinxtbach (ten zuiden van Bonn) tot de Noordzee. De zuidgrens van de provincie, aan de zijde van het huidige België, is niet precies bekend. Het enige houvast is de wetenschap dat de Menapiërs, die waarschijnlijk in het Noord-Belgische en Zeeuwse kustgebied moeten hebben gewoond, niet in Germania Inferior woonden, maar in de provincie Gallia Belgica. De zuidgrens van de provincie liep waarschijnlijk ergens door het huidige Noord-Brabant of het noorden van België. De Romeinse provincie Germania Inferior lag dus in het huidige Duitsland, Nederland en waarschijnlijk in een deel van België.

Aanvallen op het rijk

Tot en met het einde van de tweede eeuw was het rustig in de provincie en de economie en de cultuur bloeiden. Vanaf ongeveer 175 na Chr. trokken echter met steeds grotere regelmaat Germaanse groepen van de noordkant van de Rijn het welvarende Romeinse rijk binnen. Hierbij werd een aantal legerplaatsen verwoest en nederzettingen geplunderd. De aangevallen legerplaatsen werden weer opgebouwd en de rust leek redelijk hersteld.

Romeinse burgers

In 212 na Chr. schonk keizer Caracalla alle vrije inwoners van het Romeinse rijk het Romeins staatsburgerschap. Dit was een recht dat tot op dat moment niet voor iedereen weggelegd was. Nu iedereen het Romeinse burgerrecht had, was de ‘romanisatie’ van de noordelijke provincies in theorie voltooid. Het betekende uiteraard niet dat ook iedereen volledig op de Romeinse manier leefde.

Einde van het Romeinse rijk

De zogenaamde Pax Romana, de “Romeinse vrede”, zou niet lang meer duren. De provincie viel steeds vaker ten prooi aan plunderende Germanen. Daarnaast doken er ook andere problemen op in Germania Inferior en in Rome zelf. Rond 275 was de grens langs de Rijn in feite al gevallen. Het achterland van de provincie werd bedreigd, maar men probeerde zo goed als het ging de boel draaiende te houden. In het begin van de vijfde eeuw na Chr. kon de orde niet meer hersteld worden en kwam het Romeinse gezag langs de Rijn definitief ten einde.


De inheemse bevolking van de provincie

Stammen

Bloedige contacten

Het is moeilijk met zekerheid te zeggen wie er in het huidige Nederland woonden op het moment dat de Romeinen hier de eerste veldtochten hielden. De meeste informatie hierover is te vinden in de teksten van de antieke schrijvers Caesar, Strabo, Plinius de Oudere, Tacitus, Ptolemaios en Cassius Dio. Uit hun verhalen blijkt dat er na de veldtochten van Caesar een kleine volksverhuizing op gang kwam. Tijdens deze veldtochten werd namelijk een deel van de bevolking uitgemoord en hun woongebieden bleven leeg en onbewoond achter. Een voorbeeld hiervan is het gebied van de Eburonen. De Eburonen werden in 52 voor Chr. op grote schaal uitgeroeid door Caesar, nadat zij een Romeins legerkamp hadden aangevallen. Het vrijwel leeg achtergebleven woongebied van de Eburonen lag waarschijnlijk grofweg in het huidige Brabant en Limburg en deels in het huidige België. Er kwamen in de laatste vijftig jaar voor Christus meerdere groepen over de Rijn getrokken om in de vrijwel lege gebieden te gaan wonen. Waarschijnlijk verhuisden zij met toestemming en zelfs op initiatief van de Romeinen, omdat dezen het liefste een bevriende stam in deze lege gebieden zagen trekken. De nieuwkomers mengden zich met de restanten van de lokale bevolking. Zo ontstonden deels nieuwe stammen met nieuwe namen. In de latere Romeinse provincie werden er zogenaamde civitates ingesteld. Dit waren de eenheden voor het Romeinse bestuur, die globaal gebaseerd waren op de oude stamgebieden. Omdat de namen van de civitates bekend zijn, zijn ook de namen van de stammen en hun woongebieden bekend.

Wie woonde waar?

kaart1ROBAmersfoortDoor de antieke schrijvers kennen we de namen van drie stammen en hun woongebied met zekerheid: de Bataven in het rivierengebied, de Cananefaten langs de Zuid-Hollandse kust en de Cugerni in het Noorden van Limburg en het aangrenzende Duitsland. Verder zijn nog de Texuandri, Tungri, Marsaci, Sturii, Frisiavones en Baetasii bij naam bekend. De Texuandri hebben waarschijnlijk in het gebied tussen de rivieren de Maas en Demer gewoond, in het grensgebied van Nederland en België. De Marsaci, Sturii en Frisiavones worden ten zuiden van de Maasmonding, in de huidige provincies Zeeland en West-Brabant gesitueerd. De Baetasii waren wellicht een onderstam van de Cugerni, die hun hoofdstad in het Duitse Xanten hadden. Zij worden meestal in het gebied tussen Maas en Rijn, het grensgebied tussen Limburg en Duitsland, gesitueerd. De Tungri woonden rondom hun hoofdstad, de huidige Belgische stad Tongeren. Waarschijnlijk waren ze dus de zuiderburen van de Texuandri. Het is zelfs mogelijk dat de Texuandri een deelstam zijn van de Tungri. De Tungri werden door de Romeinen waarschijnlijk ingedeeld in de provincie Gallia Belgica en dus niet samen met de hierboven genoemde stammen in Germania Inferior. Het is echter niet helemaal zeker welke stam tot welke provincie werd gerekend. Het is vooralsnog niet zeker of er ten noorden van de Rijn eveneens nieuwe bevolkingsgroepen kwamen wonen. Eigenlijk zijn alleen de Frisii en de Chauci bekend, die respectievelijk in het huidige Noord-Holland en langs de Nederlandse en Duitse Noordkust woonden. Ook de Amsivarii en de Chamavi hebben hoogstwaarschijnlijk ergens ten noorden van de Nederlandse Rijn gewoond, al is van hen eigenlijk alleen de naam bekend.

De nieuwe mensen, die later Bataven zouden heten, hoorden voor hun komst naar onze regio bij de stam van de Chatten in het noorden van Duitsland. Zij kwamen al vrij snel na de nederlaag van de Eburonen. Pas veel later, rond 8 voor Chr., kwamen kleine groepen Sugambri de Rijn over getrokken. Zij waren door Tiberius verslagen en moesten onder dwang verhuizen naar de linker Rijnoever. Zij vormden waarschijnlijk de bovengenoemde Cugerni en Baetasii.

Beroemde Bataven

De Bataven zijn verreweg de bekendste inwoners van het Romeinse Nederland. Het belangrijkste deel van hun woongebied werd het insula Batavorum genoemd, het ‘Bataveneiland’. Dit was volgens de schrijver Tacitus het gebied tussen de Rijn, de Waal en de zee. Waarschijnlijk woonden ze echter ook nog op de zuidelijke oever van de Maas, in de huidige provincie Noord-Brabant. De Bataven hadden al vanaf het begin een speciale positie. Zij waren vrijgesteld van de normale belastingen, maar moesten in ruil daarvoor ondermeer troepen leveren. De Bataafse troepen werden in hoge mate gewaardeerd om hun moed en krijgskunst. Tot en met de Bataafse opstand vormden Bataven bijvoorbeeld een belangrijk onderdeel van de keizerlijke lijfwacht in Rome. Na de Bataafse opstand mochten ze een deel van hun voorrechten behouden. In diverse legerplaatsen langs de noordelijke grens, maar ook in Rome zelf, zijn grafstenen of andere inscripties gevonden met de namen van Bataven en het  legeronderdeel waar ze in dienden. Zo zijn een groot aantal Bataafse persoonsnamen bekend.

003inscriptionBatavianRMOLeiden

 Opstanden

De destijds in Nederland wonende stammen schikten zich niet zondermeer in het Romeinse gezag. Dat blijkt uit een tweetal opstanden in de eerste eeuw na Chr.: de Friese en de Bataafse opstand.

Friese opstandigheid

004VelsenbulletsROBAmersfoortJDe opstand van de Friezen, in 28 na Chr., is minder bekend dan de Bataafse opstand, maar niet minder boeiend. De Romeinse schrijver Tacitus vertelt vrij uitgebreid over de opstand in zijn Annales (IV 72-73). De Romeinse belastinggaarder Olennius besloot meer runderhuiden te vragen dan de Friezen tot dan toe hadden opgebracht. Hij wilde bovendien specifiek huiden van oerossen, die groter waren dan de gefokte runderen. Zo veel oerossen konden de Friezen niet leveren. Tacitus schreef hierover in zijn Annales: “En eerst leverden zij de ossen zelf, daarna hun landerijen, tenslotte stonden zij hun vrouwen of hun kinderen als slaven af.” Tacitus overdrijft hier waarschijnlijk, maar de belasting was wel zo hoog dat de Friezen in opstand kwamen. De soldaten die de belasting kwamen innen werden “aan het dwarshout opgeknoopt” en Olennius vluchtte naar het Romeinse fort Flevum (bij het moderne Velsen). Uit de verspreiding van de Romeinse slingerkogels konden archeologen het verloop van de strijd om dit fort afleiden. Naarmate de tijd vorderde raakten de goede slingerkogels op en werden de Romeinen gedwongen te improviseren. Ze smolten daarom ter plekke lood en goten dit in kuiltjes in het zand. De kuiltjes maakten ze door een wijsvinger in het zand te drukken. De afdrukken van de vingers zijn nog zichtbaar in een aantal terug gevonden slingerkogels. Er kwamen legereenheden uit andere delen van Germanië om het fort te ontzetten. Na een bittere strijd lukte het om de Friezen te verdrijven. ”Naderhand vernam men van de overlopers dat er negenhonderd Romeinen in de nabijheid van een woud dat zij het “Baduhennawoud” noemen, zijn afgemaakt…en dat nog een andere groep van vierhonderd man, die de hoeve van Cruptorix, die destijds als soldaat had gediend, hadden bezet, elkaar hadden neergestoken daar men verraad te duchten had” (Tacitus Annales, IV, 73). Over waar het Baduhennawoud en het huis van Cruptorix hebben gelegen is nog volop discussie.

De Bataafse opstand

De Bataafse opstand speelde zich af in 69/70 na Chr. De directe aanleiding was waarschijnlijk dat de Bataven te veel troepen moesten leveren. Belangrijker was echter het gevoel dat ze in een Romeins keurslijf geperst werden. De Bataven zochten daarom bondgenoten om in opstand te komen. Onder leiding van Julius Civilis, een Bataaf die lange tijd in het Romeinse leger had gediend, zetten Bataven, Friezen en Cananefaten de aanval in op een aantal grensforten. Veel troepen uit het Romeinse leger, in het bijzonder de Bataafse, liepen over en sloten zich bij de opstandelingen aan. De opstand breidde zich sterk uit toen ook andere Germaanse en Gallische stammen zich aansloten. Keizer Vespasianus stuurde echter meerdere legioenen om de opstand neer te slaan, wat uiteindelijk ook lukte. Bij de opstand zijn vele forten en andere Romeinse bouwwerken in vlammen op gegaan. Na de Bataafse opstand kregen de Bataven grotendeels hun oude voorrechten terug. De Bataafse soldaten werden voortaan echter ver van huis gestationeerd, zodat ze niet meer konden helpen bij een eventuele volgende opstand.  Veel later in de Nederlandse geschiedenis heeft de Bataafse opstand de opstandige patriotten aan het einde van de 18e eeuw weer geïnspireerd. Zij verzetten zich tegen het toenmalige Nederlandse bewind en riepen uiteindelijk de Bataafse Republiek uit. Omdat de Bataafse opstand ook later nog een grote rol heeft gespeeld in de Nederlandse geschiedenis, is de opstand op diverse plaatsen uitgebreid beschreven.


Militaire werken

De eerste legerkampen

002Castra3DROBAmersfoortMNederland was in de eerste helft van de eerste eeuw het toneel van militaire campagnes naar het noorden. De Rijn werd gebruikt als uitvalsbasis, om vervolgens via de Vecht op het Flevomeer en de Waddenzee te kunnen komen. Vervolgens voer men vanuit het noorden de rivieren Eems, Weser en Elbe op om zo de Germaanse gebieden in het huidige Duitsland vanuit het noorden binnen te dringen. In Nijmegen lagen de veroveringstroepen in een legioensvesting, groot genoeg om twee legioenen (2 x 6400 man, dus ca. 12000 soldaten) te huisvesten. Er zijn aanwijzingen dat deze legerplaats al stamt uit de periode 19-15/12 voor Chr. Dat betekent dat er ook al voor de beroemde veldtochten van Drusus legers aanwezig zijn geweest in Nijmegen. Hierover is helaas niets meer bewaard gebleven in historische bronnen. Rond het begin van de jaartelling verrezen er ook kampen in Velsen, Vechten en Arnhem. De extra grote legioensvesting (castra) in Nijmegen was het verzamelpunt van de troepen. Het was de enige legioensvesting binnen het huidige Nederland.

De definitieve grens

De Romeinse rijksgrens, de limes, werd pas in 47 na Chr. definitief getrokken langs de rivier de Rijn, de huidige Nederrijn, Kromme Rijn en Oude Rijn. De forten langs de grens waren zogenaamde castella, gebouwd om een cohors (16 x 32 man), een ala (6 x 80 ruiters) of een combinatie van deze twee te huisvesten. Ze waren dus vele malen kleiner dan de legioensvesting in Nijmegen. De meeste van deze castella zijn pas in de loop van de eerste eeuw na Chr. gebouwd. Zij werden voornamelijk langs de Rijn, de huidige Nederrijn, Kromme Rijn en Oude Rijn gebouwd, om de controle te handhaven op één van de belangrijkste vaarroutes. Toen keizer Claudius in 47 na Chr. besloot om de gebieden ten noorden van de Rijn op te geven, werden er extra castella langs de Rijn gebouwd. Uiteindelijk stonden er ongeveer 20 castella langs het Nederlandse deel van de Rijn. 

kaart4ROBAmersfoort 005castellumreconstructionROBAmersfoort 006watchtowerLeidscheRijn

Een natte grens

De castella lagen bij voorkeur aan zijrivieren of oude rivierarmen van de Rijn en niet aan de hoofdstroom zelf. Dit was gunstiger voor de aanleg van havens. Bovendien konden ze zo voorkomen dat invallers via de zijriviertjes de Romeinse provincie binnen zouden trekken. De castella werden met elkaar verbonden door een weg, die de oever van de Rijn volgde. Op regelmatige afstanden tussen de castella lagen wachttorens om de grens te bewaken. In de nieuwe woonwijk Leidsche Rijn bij Utrecht zijn onlangs diverse wachttorens langs de limesweg opgegraven. Hieruit was goed af te lezen hoe een dergelijke toren er uit heeft gezien. Langs de kust heeft waarschijnlijk ook een aantal forten gelegen. Er is echter maar weinig bekend van deze forten, omdat ze verspoeld zijn door de zee.

De militaire vloot

Op de Rijn heeft een militaire vloot gevaren: de classis Germanica. Deze vloot had haar belangrijkste basis in Alteburg, dichtbij de provincie hoofdstad Keulen, maar waarschijnlijk lagen er bij een aantal Nederlandse castella kleinere bases. Zij had tot taak de Rijn bevaarbaar te houden voor zowel militair- als handelsverkeer. Bovendien bewaakte zij de zijrivieren in het ‘vijandelijke’ gebied. In vredestijd was de vloot de grootste transportonderneming op de Rijn. Zij vervoerde onder andere grote hoeveelheden natuursteen vanaf de steengroeven in de Eifel stroomafwaarts naar de Nederlandse legerplaatsen. De naam classis Germanica is ook op dakpannen terug gevonden. Waarschijnlijk was (een deel van) de vloot net als andere legeronderdelen betrokken bij de productie van dakpannen.

De limes nu

In Nederland zijn al veel resten opgegraven van de voormalige Romeinse rijksgrens. Over de verdediging van de limes is daarom redelijk veel bekend. De woonwijk Leidsche Rijn, bij Utrecht, blijkt een ware schatkamer te zijn voor de kennis van het natte Romeinse grensgebied. Resten van de limes-weg, wachttorens, kadewerken en de sporen van één van de castella zijn met de bouw van de wijk allemaal onderzocht. Er zijn onder andere restanten van oeverbeschoeiingen van de rivier te voorschijn gekomen. Deze beschoeiingen moesten ervoor zorgen dat de limes-weg op de oever van de rivier niet weg zou spoelen.


De colonia

Verschillende soorten steden

In de Romeinse provincies bestonden er drie verschillende soorten steden: coloniae, municipia en vici. Het verschil tussen de steden werd bepaald door hun juridische status. Zo waren er de door de Romeinen gestichte coloniae (enkelvoud: colonia). Deze nieuwe steden waren bedoeld om een Romeins thuis te bieden in vreemd gebied. De inwoners van een colonia bezaten het Romeinse burgerrecht, wat vele voordelen opleverde. De zogeheten municipia (enkelvoud: municipium) hadden een iets lagere status. Deze steden hadden stadsrecht gekregen van de keizer en mochten zich daarom "municipium" noemen. Ook de inwoners van de municipia waren Romeins burger, al hadden ze waarschijnlijk iets minder rechten dan de inwoners van de coloniae. Ten slotte waren er ook steden zonder bijzondere status. Zij hadden de officiële toekenning van stads- of marktrecht niet nodig om uit te groeien tot een centrale plaats voor hun omgeving. Een dergelijke stad, zonder bijzondere rechten of status, werd door de Romeinen meestal een vicus genoemd. De naam vicus werd echter ook gebruikt voor nederzettingen die we nu ‘dorp’ zouden noemen. De benaming vicus was dus heel algemeen en men kon er alles ter grootte van een dorp of stad mee bedoelen. We gebruiken dan ook liever de term ‘plattelandscentrum’ als het gaat om steden zonder bijzondere rechtsstatus. Soms werden door de keizer marktrechten verleend aan een vicus. De burgers verkregen hierdoor niet het Romeinse burggerrecht, maar door de toekenning van het marktrecht kon de vicus een sterkere positie veroveren.

Nederlandse steden

In het Nederlandse deel van Germania Inferior lag geen colonia. De dichtstbijzijnde colonia was Xanten: Colonia Ulpia Traiana (CUT). Deze colonia werd waarschijnlijk gesticht in 98 na Chr. Romeins Nederland kende echter wel twee municpia: Nijmegen en Voorburg. De Romeinse stad in Nijmegen heette voor het toekennen van het stadsrecht Ulpia Noviomagus Batavorum; ‘Ulpische Nieuwmarkt van de Bataven’. Na de officiële benoemiong tot municipium werd de naam voor Nijmegen ‘Municipium Batavorum’. Voorburg staat tegenwoordig het beste bekend onder de naam Forum Hadriani; ‘Markt van Hadrianus’. Na toekenning van het stadsrecht door de keizer, werd de officiële naam van Voorburg ‘Municipium Aelium Cananefat(i)um’. (afgekort MAC). De Romeinse steden Heerlen (Coriovallum) en Maastricht (Traiectum ad Mosam?) hebben deze stadsrechten nooit gekregen, maar in vergelijking met de dorpjes en gehuchten op het platteland waren het wel echte steden.


Transport

Waterwegen

Nederland had, net als nu, waarschijnlijk een belangrijke doorvoerfunctie. Vanaf het huidige Zeeland vertrokken boten van het leger en van handelaren naar Engeland. De belangrijkste vaarroutes liepen over de Rijn, Maas en Schelde. Ook kleinere rivieren hebben in de Romeinse tijd waarschijnlijk een functie als transportroute gekend, hoewel ze wellicht maar beperkt bevaarbaar waren. In Limburg waren bijvoorbeeld de Roer, de Geleen en de Geul (ten dele) geschikt vaarwater. In Noord-Brabant zouden bijvoorbeeld de Dommel, Reuzel en Beerze gebruikt kunnen zijn. De Romeinen probeerden deze natuurlijke transportroutes zo efficiënt mogelijk te gebruiken, en ze brachten daarom enkele verbeteringen aan. In Zuid-Holland vormde de Gracht van Corbulo een verbinding tussen de Maas en de Rijn. Zo hoefden de Romeinen deze afstand niet over de wilde Noordzee af te leggen. De gracht werd in de eerste eeuw na Chr. onder leiding van de Romeinse generaal Corbulo gegraven. Hij maakte hiervoor waarschijnlijk gebruik van de loop van het riviertje de Gantel. Uit recent onderzoek is gebleken dat deze gracht in de loop van de tweede eeuw verlandde, waardoor scheepvaart onmogelijk werd. Een voorganger van Corbulo, Drusus, liet zijn soldaten een halve eeuw daarvoor al waterwerken aanleggen. Hij bouwde een dam bij de splitsing tussen de Rijn en de Waal. De dam zorgde ervoor dat er meer water naar de Rijn en het gelijktijdig aangelegde ‘Kanaal van Drusus’ stroomde. Het is nog niet zeker waar dit Kanaal van Drusus exact lag, maar men denkt dat het de bovenloop van de huidige IJssel is.

007woerden7ROBAmersfoortEen kostenberekening leert dat het vervoer van goederen over water veel goedkoper was dan over het land. Zeker wanneer het ging om bulkgoederen als bouwmateriaal of graan. Op de Nederlandse rivieren was het waarschijnlijk een komen en gaan van schepen. In Nederland is een aantal zeer goed bewaarde Romeinse schepen gevonden. De meeste schepen zijn vrachtschepen geweest. De vrachtschepen (platbodems) die in Zwammerdam gevonden zijn, zijn wereldberoemd geworden. In Woerden is in de loop der tijd eveneens een aantal schepen gevonden. Eén van de schepen uit Woerden heeft een scheepslading graan vervoerd. Restanten van de lading lagen nog in het ruim. Een ander schip in Woerden, gevonden in 2003, is bijzonder omdat het een vrachtschip blijkt te zijn, dat naast een zeil, ook een roei-installatie had. Er was plek voor minimaal 12 roeiers. In het ruim lagen stukken natuursteen en baksteen. Dit zouden resten van lading of ballast kunnen zijn.

Wegen over land

008roadLeidscheRijnROBAmersfoortEen groot deel van het transport ging over het water, maar dat betekent niet dat de wegen over land onbelangrijk waren. De landwegen vormden weliswaar vaak een aanvulling op het waterwegennet, maar in gebieden zonder rivieren waren ze de enige manier om van A naar B te komen. Veel wegen liepen waarschijnlijk op de plek van eeuwenoude routes door het landschap. De Romeinen hebben een aantal van deze routes een definitieve plaats gegeven, door de wegen waar nodig te verharden of door bermgreppels aan te leggen. Dit ging niet altijd even makkelijk. Zeker in het natte rivierengebied moest men voor de wegen over land veel rekening houden met de natuurlijke beperkingen.

Romeinse ingenieurs

009LeidscheRijnROBAmersfoortDe weg langs de Rijksgrens liep door zowel droge als natte gebieden. Over de droge delen kon men volstaan met een grindpakket voor de wegverharding, maar op de nattere klei- en veengronden moesten er maatregelen getroffen worden om de weg niet te laten wegzakken of wegspoelen. Zo is in Valkenburg (Zuid-Holland) een kistconstructie met hout, rietmatten en grind aangetroffen als fundering van de weg. In Vleuten - de Meern (bij Utrecht) waren de palen langs de kant van de weg nog goed te zien in de opgraving. Deze palen zorgden er voor dat de weg niet zou verzakken. Het aanleggen van een wegennetwerk vergde een goede centrale organisatie, omdat de bouwmaterialen zoals grind en hout moesten worden aangevoerd. Tegelijk met de werkzaamheden aan de weg werden waarschijnlijk ook rivierbeschoeiingen aangebracht, zodat de weg niet binnen de kortste keren zou verspoelen. Om de wegen te kunnen aanleggen moest het bouwmateriaal liefst zo dicht mogelijk naar de bouwlocatie worden gebracht. In Leidsche Rijn bij Utrecht zijn resten van een ruim 20 meter lange kade aangetroffen, die waarschijnlijk als losplaats voor schepen heeft gediend. De limes-weg liep direct achter deze kade. Zo kon het bouwmateriaal meteen voor de weg worden gebruikt.

In opdracht van de keizer

Bij houten palen in een aantal verschillende weggedeelten is jaarringenonderzoek gedaan. Daardoor is nu bekend dat er sprake is van een aantal grote bouwcampagnes. De wegen werden toen hersteld en waar nodig opnieuw aangelegd. Het lijkt er op dat de opdracht hiervoor telkens werd gegeven nadat de keizer een bezoek had gebracht aan dit deel van de limes. In 98 na Chr. bracht keizer Traianus een bezoek aan de lage landen, waarna de wegenbouw grootscheeps werd aangepakt. In 122 was het zijn opvolger keizer Hadrianus, die opdracht gaf tot wegwerkzaamheden.

Bruggenbouw

010brugcuijkROBAmersfoortIn Nederland zijn diverse restanten van bruggen terug gevonden. De best bekende Romeinse bruggen in Nederland lagen over de Maas bij Cuijk en Maastricht. Hier werden bij baggerwerkzaamheden resten van brugpijlers aangetroffen. Duikers hebben de archeologische resten vervolgens uitgebreid gedocumenteerd. De pijlers van de bruggen waren opgebouwd uit houten palen en stukken natuursteen. De houten heipalen stonden in metalen ‘schoenen’. Veel palen zijn ondertussen weggerot, maar de metalen schoenen zijn nog wel bewaard gebleven. Zo is precies te bepalen waar de brug over de rivier lag. In Zuilichem zijn in 1895 tijdens het uitgraven van kleiputten vele schuin ingeslagen houten palen aan het licht gekomen. Op deze palen heeft destijds een houten brugdek gelegen. De resten zijn zo bijzonder omdat ze van een volledig houten brug stammen, zonder stenen pijlers. De precieze datering van deze brugresten is niet bekend, maar men denkt dat ze wel in de Romeinse tijd moeten worden geplaatst.

Mijlpalen011milestoneswww

Op een aantal plaatsen zijn mijlpalen gevonden, die langs de Romeinse wegen stonden. Zij gaven de afstand naar de volgende plaats aan. In het Wateringse veld bij Den Haag werden er vier bij elkaar in een greppel gevonden. Op deze mijlpalen werd, naast de afstand, ook de naam van de keizer genoemd, in wiens opdracht de paal was opgericht. Zo weten we nu precies hoe oud de gevonden mijlpalen zijn. De palen bij Den Haag zijn van vier verschillende keizers afkomstig en werden tussen 151 en 250 na Chr. geplaatst langs de weg naar M.A.C., oftewel Municipium Aelium (of Aurelium?) Cananefatium. Dit was de stad bij het huidige Voorburg.


Samenvatting

Nederland lag in de Romeinse provincie Germania Inferior. Deze provincie strekte zich uit vanaf de Vinxtbach bij Bonn tot aan de Noordzeekust. De Rijn was de noordgrens, de 'limes'. De zuidgrens van de provincie is niet precies bekend, maar heeft waarschijnlijk ergens door het huidige Noord-Brabant of het noorden van België gelopen. De provincie kreeg pas rond 83 na Chr. zijn status en naam. Daarvoor was het allemaal militair gebied; gecontroleerd en bestuurd door het leger. De inheemse stammen hadden in het begin van de Romeinse tijd nog een grote mate van zelfstandigheid, maar moesten wel belasting of soldaten afdragen aan het Romeinse rijk. Eenmaal onderdeel van de provincie, kwam er een officieel bestuur vanuit het Romeinse rijk.

Ruim 50 jaar lang stuurden de Romeinse keizers hun veldheren op campagne om de gebieden ten noorden van de Rijn in bezit te krijgen. Keizer Claudius gaf het in 47 na Chr. op en bepaalde dat de Rijn de noordgrens zou vormen van het Romeinse rijk. Langs de Rijn werden forten en wachttorens gebouwd om de grens te verdedigen. Deze grens zou ruim 200 jaar in stand blijven. Vanaf ongeveer 250 na Chr. vielen steeds vaker Germaanse stammen het Romeinse rijk binnen, hoewel zij al vanaf 175 na Chr. regelmatig de grens over staken. Het lukte de Romeinse keizers niet meer voor langere tijd de controle te houden over het grensgebied in dit deel van hun rijk. Aan het begin van de vijfde eeuw trokken er zoveel Germanen de grens over, dat dit deel van het Romeinse rijk vanaf dat moment als verloren moet worden beschouwd.

In de tijd dat de Romeinen de baas waren hadden ze forten en wegen gebouwd. Er waren steden ontstaan en de economie bloeide. De opstandige Bataven en hun buurstammen in Germania Inferior maakten lange tijd deel uit van het grote Romeinse rijk. Als een soort bewijs dat deze vroegere barbaren volledig opgenomen waren in het Romeinse rijk, schonk keizer Caracalla in 212 na Chr. alle vrije inwoners van het Romeinse rijk het Romeinse burgerrecht, waardoor iedereen officieel een Romeins burger werd. Het betekende uiteraard niet dat ook iedereen volledig op de Romeinse manier leefde.

Margje Vermeulen-Bekkering


Literatuur

Algemeen:
Es, W.A. van, 1981, (3e herziene druk), De Romeinen in Nederland. Haarlem Bechert, T., 1983, De Romeinen tussen Rijn en Maas. Dieren.

Dockum, S. van, 1993, Romeins Nederland : archeologie & geschiedenis van een grensgebied. Utrecht

Militair:
Bechert, T. & W.J.H. Willems, 1997, De Romeinse rijksgrens tussen Moezel en Noordzeekust Utrecht

Transport:
Graafstal, E., 2002, Logistiek, communicatie en watermanagement. Over de uitrusting van de Romeinse rijksgrens in Nederland. Westerheem 1.

Waasdorp, J.A., 2003, III M.P. naar M.A.C. Romeinse mijlpalen en wegen. (Haagse Oudheidkundige Publicaties 8). Den Haag.

Woerden-Kerkplein 2002-2003. Woerden, Romeinen, het fort en een schip. Gebundelde folders.

 

Links

Algemeen:

Archeologienet
Cultuurwijzer
Limes.nl

Imperium Romanum (Duits)
Livius.org (Engels)

Caesar’s oorlog tegen de Eburonen:
Livius.org (Engels)

Bataafse opstand:
Limes.nl
cultuurwijzer
Livius.org (Engels)

Romeinse schepen:
Navis